Publicaties – Persbericht
Kunsthistorische plaatsing en artistieke kwaliteit
Ans Markus een societyschilderes? In HP-De Tijd van 28 maart 2003 reageert zij verontwaardigd: ‘Ik heb 650 schilderijen gemaakt die niets met de society van doen hebben.’ En gelijk heeft ze. Hoogstens draagt een deel van ‘de’ society haar op handen en gaf zij vooral in de jaren negentig vaak op hun evenementen acte de présence – er is al uitgelegd waarom – , maar dit zegt nog niets over het klatergoudgehalte van haar werk. Vergeten wordt blijkbaar dat zij als jonge schilderes begon haar verdriet en gevoelens van vernedering en onzekerheid van zich af te schilderen en dat zij aanvankelijk met deze intieme, emotionele uitingen de openbaarheid helemaal niet zocht.
Zij werd in 1981 door Lambert Tegenbosch overgehaald de meest gevoelige schilderijen, die met de windsels, te exposeren, en drong daarna met haar ‘verhaal’ dat nu eenmaal alles in zich had om in de populaire pers breed te worden uitgemeten, snel in de openbaarheid door. Door het openhartige en intuïtief feministische karakter van haar werk en de voor velen geruststellende ‘realistische’ stijl en techniek sloot een groot deel van het publiek, vooral de vrouwelijke helft, haar spoedig in het hart. Dat dit niet altijd de kunstkenners en de bewakers van de moderne smaak waren, laat zich raden: intussen was er een ongezonde kloof gegroeid tussen de wereld van de grote galeries en musea van moderne kunst enerzijds en de steeds meer om zich heen grijpende fi guratieve herleving anderzijds, die daardoor in de commerciële hoek werd gedrukt. Ans Markus had vervolgens het geluk tegen de energieke en sympathieke kunstverzamelaar- ondernemer Wybe Tuinman aan te lopen, die de marketing van haar persoon en werk onbekrompen ter hand nam. Daarbij hoorde haar strategische verschijning als publieke persoonlijkheid in het openbaar. Voor een groot deel van de gevestigde kunstwereld betekende dit weer een dankbaar excuus voor het prolon geren en verder verdiepen van de bestaande ressentimenten.
Afgezien van sommige opdrachten – de weinige VIP-portretten, de bankgebouwen, de Arena – heeft die nieuwe wereld van commerciëel succes en uiterlijkheid echter nooit vat kunnen krijgen op de ontwik keling van het vrije werk, dat ook verreweg het grootste deel van de productie beslaat. Zelfs de ‘gewone’ portretten sluiten op de kwaliteiten van het vrije werk aan. De schilderkunst van Ans Markus laat vanaf het begin in 1978, dus nu bijna dertig jaar lang, een indruk wekkende ontplooiïng in de breedte en in de diepte zien, zowel wat de thematiek als stijl en techniek betreft. Het is dan ook een gotspe, dat dit veelzijdige oeuvre tot op de dag van vandaag nog steeds wordt opgehangen aan één hoofdmotief, dat van de windsels. Maar zelfs binnen deze categorie is er een grote variatie en voortdurende ontwikkeling.
De eerste schilderijen ademen nog helemaal de sfeer van het Nieuwe Realisme dat in de kring van Galerie Mokum tot bloei kwam. In deze tijd zijn ook de enige stillevens van Ans ontstaan, tegelijk met de schilde rijen over poppen. Met een aantal van de andere debuterende realisten heeft zij gemeen, dat er vanaf het begin dubbele bodems bespeurbaar zijn. De stillevens en poppen staan voor gevoelens van nostalgie, vergankelijkheid, respectievelijk ‘beschadigd’ zijn. Dit is wat destijds ook recensenten als Hans Redeker en Emile Meyer in deze groep realisten aantrok, hetgene wat juist niet realistisch is: het spel van verborgen betekenissen, zoals we dat ook bij het schijnrealisme van de Vlaamse
Primitieven en veel schilders uit de Gouden Eeuw aantreffen.
Er valt vol te houden dat het juist déze schilders uit de Mokum-groep waren die op den duur het interessantst bleken te zijn, degenen die het ogenschijnlijke realisme – de beeldtaal van de dagelijkse werkelijk heid die toen wijd om zich heen greep en tot een stortvloed van fi jn geschilderde stilleventjes leidde – op een symbolisch, allegorisch of bij vlagen mythisch niveau wisten te tillen. Matthijs Röling, Dick Pieters en ook Evert Thielen met zijn veelluiken hebben dit overtuigend gedaan. Deze ‘inhoudelijke gelaagdheid’ is een vrij algemeen aanvaard criterium voor artistieke kwaliteit. Uit het hele betoog van dit boek tot dusver volgt zonneklaar dat het werk van Ans Markus dit kenmerk met verve vertoont. Anderen, zoals de archaïserende stillevenschilder Henk Helmantel, met zijn fascinatie voor stofuitdrukking en belichting, zijn meer ‘eendimensionale’ realisten gebleven, terwijl ook een groep, waarin Ans’ tweede partner Jan van den Berg, opteerde voor de formule van de vervreemdende combinatie van beeldelementen en daarmee in het oude spoor van het Magisch Realisme bleef. Zelfs in de periode van samenleven en -werken met hem ontworstelt Ans Markus zich al aan deze volgens haar ‘te gemakkelijke’ methode en brengt zij de ‘persoonlijke mythologie’ in, de eigen denk-, ervarings- en gevoelswereld, in dezelfde tijd dat ook het Nieuwe Schilderen, de avantgarde van de jaren tachtig, daarmee begint. Zij gaat alleen een stapje verder door de innerlijke processen bijna geheel via geënsceneerde personages in de gestalte van haarzelf of haar dochter te verbeelden.
In een periode waarin ‘het persoonlijke politiek is’ (een vaak gehoord motto rond 1980) is dit een nieuwe en ook gedurfde benadering, gedurfd niet in de laatste plaats omdat de schilderes, door de hele emotionele lading via haar eigen of haar dochters verschijning uit te drukken, zich uiterst kwetsbaar opstelt en soms zo dicht bij de zelfontluistering komt, dat we als kijker (zeker indien van de mannelijke soort) het onrustige gevoel krijgen een voyeur te zijn. De term ‘ongebreidelde zelfverheerlijking’ die ooit in ‘Opzij’ werd gebezigd is hier dan ook ongepast en zelfs bespottelijk. Intussen is wel duidelijk dat het artistieke werk van Ans Markus niet tot het realisme en evenmin tot het Magisch Realisme behoort, maar eerder een eigen plaats in het artistieke veld inneemt, die met iets als ‘psychologisch-symbolisch fi guratief’ zou kunnen worden getypeerd, als met een nog verdere verdeling in hokjes tenminste iets of iemand gediend zou zijn.
Het persoonlijke is politiek’ wil ook zeggen dat de resultaten van een persoonlijke queeste een 157 wijdere strekking, een diepere betekenis voor anderen kunnen hebben. De niet afl atende grondigheid en onbarm hartigheid waarmee Ans Markus vanaf 1978 haar zelfonderzoek en zelfbevraging in een openbaar medium als de schilderkunst heeft doorgezet en daarmee een stem gaf aan breed levende vrouwelijke gevoelens, getuigen van een dappere pioniersgeest. In deze zin is haar kunst niets minder dan vernieuwend, wat we van geen van de andere ‘realisten’ van haar generatie kunnen zeggen.
Het is een tweede argument bij de bepaling van de artistieke kwaliteit. Hand in hand hiermee gaat een derde criterium dat we ‘maatschappelijke relevantie’ zouden kunnen noemen ofwel het ‘van zijn (of haar) tijd zijn’. Onnodig te zeggen dat de artistieke methode van de ‘ honest disclosure ‘, begonnen bij Paula Modersohn-Becker en via Frida Kahlo bij de ‘tweede golf’ terecht gekomen de rond 1975-1980 gevoelde problemen van discriminatie en verstikking bijna navrant openhartig heeft blootgelegd in dit werk van een ‘geslagen’, ‘beschadigde’ vrouw die voor een hele groep kon spreken. De publieke respons van de jaren erna bewees dat dit ook het geval was. Een vierde argument ligt in de authenticiteit, het onmiskenbare eigen geluid dat in dit werk tot klinken komt. Ondanks het technische en compositorische raffi nement is het vanuit een groot naturel, bijna vanuit een zekere argeloosheid gemaakt en stelt het zich kwetsbaar op ondanks de lichte afstand die het tot ons houdt door de soms ongenaakbare esthetiek.
Hier het odium ‘gladde, afstandelijke schilderstijl ‘aan te hangen zoals De Telegraaf in 2003 deed, is óf ziende blind zijn óf gewoon stoken. Een ander belangrijk element dat vaak wordt aangehaald om iets over het kwaliteitsniveau van artistiek werk te zeggen is dat van de ‘ontwikkeling binnen het oeuvre’. Blijft iemand steken in vertrouwde, succes volle formules of evolueert de thematiek en tegelijkertijd de bijbehorende vormgeving? Hoe graag ook sommigen Ans Markus altijd maar weer aan de windsels zouden willen ‘ophangen’, feit is dat er al vroeg landschappen en interieurs doorheen spelen, dat iedere creatieve vondst in een aantal varianten wordt uitgewerkt, dat het ‘textielmotief’ zich in alle mogelijke richtingen vertakt tot Pierrotkostuums aan toe, dat er in 1986 de ‘Hommages’ bijkomen en dat zich daarna verschillende series organisch door het vrije werk heen ontwikkelen, zoals de Godshuizen en Medea. Bovendien worden er steeds allerlei losse motieven zoals cirkels en spiegels geïntroduceerd en in de beeldtaal geïntegreerd, die het werk zijn boeiende meerduidigheid en innerlijke coherentie geven.
Tegelijkertijd, en dat zegt ook iets over de kwaliteit, blijft het werk stilistisch consistent: de basiskenmerken van inhoud en vorm blijven vanaf 1978, maar eigenlijk al vanaf de vroege tekeningen, tot op de dag van vandaag constant. Verschillende recensenten hebben ook de technische perfectie van de olieverftechniek bij Ans Markus geroemd, en terecht. Zij is nooit gezwicht voor het populaire medium acrylverf, omdat die snel droogt, zodat haar onnavolgbare nat-in-nat-technieken die voor de toonovergangen nodig zijn, niet realiseerbaar zouden zijn. In olieverf kan er dagen, desnoods weken later nog aan deze effecten worden gewerkt. De zeer verzorgde technisch-materiële afwerking, die dit type kunst optimaal doet uitkomen, maar ook een onbekend facet als het – sinds de vroege jaren tachtig al – zelf professioneel fotograferen en archiveren van het oeuvre, versterken het totaalbeeld van een doelgerichte en gedreven kunstenares.
Met de technische perfectionering hangt een criterium samen dat valt te omschrijven met het begrip ‘verleiding’. Kunst mag mooi zijn. De esthetische aantrekkelijkheid, in dit boek al vaak genoemd, gaat in de schilderkunst van Ans Markus samen met een melancholieke grondtoon en brengt zo troost in een vaak deprimerende geestelijke omgeving. Dit brengt ons op het laatste kwaliteitscriterium, dat van ‘kijkvastheid’: hoe lang kunnen we naar een kunstwerk kijken vóórdat het verveelt of erger: afkeer inboezemt? De rijke visuele informatie in deze schilderijen, die ons een blik gunt op de innerlijke wereld van een nadenkende, emotionele en betrokken vrouw, zal ongetwijfeld generatie na generatie blijven boeien. De eigenlijke ‘doorbraak’ moet nog komen, wanneer de eenzijdigheden in de beeldvorming zijn verdampt en de hokjesgeest in de Nederlandse kunstwereld is overwonnen.